HET MILITAIRE EUROPA
Forum voor Vredesactie
Jarenlang was de EU een louter civiele organisatie. Het
militaire apparaat had erin geen rol. Defensie was een zaak van de lidstaten
zelf en de militaire allianties waar een aantal van hen in participeerden, de
NAVO en de WEU. Aangezien de lidstaten een mix vormen van neutrale staten en
leden van militaire allianties, was een gemeenschappelijke defensiepolitiek een
onwaarschijnlijke optie. Met het verdrag van Maastricht in 1992 werd echter een
gemeenschappelijk veiligheidsbeleid voorzien, dat kan leiden tot een
gemeenschappelijke defensie. De WEU werd als een onderdeel van de ontwikkeling
van de EU bestempeld en haar werd gevraagd de besluiten van de Unie met gevolgen
op defensievlak uit te werken. De WEU of West-Europese Unie had tot dan toe een
slapend bestaan geleid. Na haar oprichting had ze snel haar rol als militaire
alliantie verloren aan de NAVO. Nu kreeg ze een nieuwe rol als toekomstige
militaire arm van de EU.
Een humanitair leger?
In de daaropvolgende jaren stelde dat nog niet veel voor.
Maar met het verdrag van Amsterdam in 1997 nam de EU expliciet de zogenaamde
Petersberg-taken op: humanitaire en reddingsopdrachten,
vredeshandhavingopdrachten en opdrachten van strijdkrachten op het gebied van
crisisbeheersing, met inbegrip van het tot stand brengen van vrede. Hiermee werd
een militaire rol voor de EU voorzien: zij gaat zelf soldaten inzetten om aan
peace-keeping (ordehandhaving en controleren van akkoorden) en peace-making (het
militair afdwingen van een einde van een gewelddadig conflict) te doen. Een
opslorping van de WEU werd als mogelijkheid voorzien. Waar de WEU echter ook de
verdediging van het grondgebied tot taak heeft, geldt dit niet voor de EU. De EU
kan wel gebruik maken van de middelen van de WEU voor haar
taken.
De Kosovo-oorlog werkte als katalysator. Nadat tussen de
grote lidstaten een consensus was ontstaan, kwam de ontwikkeling van het
Europese militaire apparaat in een stroomversnelling. In juni 1999 in Keulen
benoemden de regeringsleiders de toenmalige NAVO-baas Solana tot hun
buitenlandse vertegenwoordiger. Tegelijk werd deze ook tot secretaris-generaal
van de WEU benoemd. Een eigen militaire staf van de EU werd in het vooruitzicht
gesteld. Op de top van Helsinki in december 1999 tekenden de regeringsleiders de
militaire en niet-militaire instrumenten voor crisisbeheersing verder uit.
Vanaf 2003 moeten er binnen de 60 dagen 60.000 militairen
operationeel kunnen zijn en dit gedurende een jaar. In november 2000 maakten de
lidstaten de balans op van hun engagementen om tot dit doel te komen: in totaal
werd een troepenmacht van meer dan 100.000 soldaten, 400 vliegtuigen en 100
schepen toegezegd. Officieel is dit nog geen Europees leger. Het zijn delen van
de nationale legers die de EU mag gebruiken voor militaire interventies bij
crisissen. Maar in het EU-verdrag is de optie voor een Europees leger voorzien.
Het is duidelijk dat, eenmaal deze ‘crisisinterventiemacht’ paraat
is, we niet veraf meer staan van een Europees leger.
In Helsinki werd ook de optie voor niet-militaire
crisisbeheersing genomen. Deze werd in 2000 verder uitgewerkt. Het Portugese
voorzitterschap stelde een aantal prioriteiten voorop: 1) politie voor
ordehandhaving
2) het herstellen van de rechtsorde door de instelling van
rechtbanken
3) het herstellen van de civiele administratie
4) bescherming van burgers.
Voor de politiecapaciteit werden concrete doelen
vastgesteld: 5.000 agenten, waarvan 1.000 binnen de 30 dagen. Het Zweedse
voorzitterschap zal tijdens de eerste helft van 2001 de engagementen hiertoe
inventariseren. De andere prioriteiten zitten nog in de
studiefase.
De niet-militaire crisisbeheersing kan moeilijk als een
alternatief voor de militaire gezien worden. Ze staat niet los van de militaire,
maar vormt eerder de civiele poot van een militaire interventie- en
bezettingsmacht. Wat voorzien wordt zijn de civiele middelen nodig om een
situatie onder controle te houden na een militaire
interventie.
EUROPA: WERELDMACHT OF WERELDPARTNER
Met de burgeroorlog in Joegoslavië werd Europa
geconfronteerd met haar onmacht tegenover dergelijke problemen. Europa reageerde
verdeeld en gooide eerder olie op het vuur dan in staat te zijn de brand te
blussen. De nood aan een gemeenschappelijk buitenlands beleid drong zich op en
werd in het verdrag van Maastricht voorzien. Op het eerste zicht is met de optie
van een gemeenschappelijk buitenlands beleid niets mis. Europa is een grote
economische macht en een drijvende kracht in de verdergaande globalisering. Het
komt er niet onderuit zich rekenschap te geven van de gevolgen van haar beleid,
de invloed ervan op conflicten en hoe ze zelf bron kan zijn van
conflicten.
Vraag is echter: welk buitenlands beleid? Kiest Europa voor
het supermachtmodel, waarbij problemen met harde hand buiten de grenzen worden
gehouden en de eigen belangen worden nagestreefd, zonder veel rekening te houden
met de gevolgen? Of stelt Europa zich op als een partner in de wereld, waarbij
gestreefd wordt naar het vorm geven van rechtvaardige internationale
verhoudingen en het voorkomen of oplossen van problemen in onderlinge
samenwerking?
Het antwoord van Europa op crisissen als in Joegoslavië
lijkt te wijzen op een keuze voor het supermachtmodel. De uitbouw van een
militaire poot voor interventies is een keuze om problemen te onderdrukken
wanneer Europa er zelf last van krijgt, in plaats van ze aan te pakken voor ze
ontaarden in gewelddadige conflicten. Weliswaar gaan de militaire ontwikkelingen
gepaard met retoriek zoals humanitaire interventies, vredeslegers,
theorieën over de rechtvaardige oorlog,... Maar dekt deze retoriek de
lading wel. Interventies of inmenging in conflicten zouden erop gericht moeten
zijn om meer ruimte te maken voor politieke oplossingen en de gewelddadige
ontaarding te voorkomen. Een militaire interventie komt altijd te laat: als het
conflict reeds tot geweld geëscaleerd is. Verder verkleint ze de ruimte
voor politieke oplossingen. Integendeel, Europa dringt dan met geweld haar visie
over een oplossing op. Daarmee wordt Europa zelf een partij in het conflict en
kan ze nog moeilijk een bemiddelende rol op zich nemen.Geweld wordt tot het
enige, voor de hand liggende middel gemaakt waarmee een partij in het conflict
zich nog politiek relevant kan maken. Het wantrouwen tegenover deze militaire
poot stijgt nog als je de voorgeschiedenis van deze interventiemachtideeën
nagaat. Zo blijkt één van de eerste voorstellen gelanceerd te zijn
door Thatcher’s minister van Buitenlandse Zaken Hurd in 1990. Achtergrond
waren vooral de conventionele ontwapeningsafspraken binnen het CFE-verdrag en
het wegvallen van het Warschaupact als vijand. De nationale legers waren
inefficiënt geworden en een interventiemacht was een vorm van modernisering
die paste binnen de nieuwe militaire context. Humanitaire overwegingen waren op
dat moment nog ver te zoeken.
Ook de niet-militaire middelen die Europa ontwikkelt doen
weinig goeds vermoeden. Officieel moeten ze een grotere keuze geven hoe een
conflict benaderd kan worden. In de praktijk lijken ze vooral te dienen om
militaire interventies te ondersteunen en deze optie te versterken. Aan het idee
van conflictpreventie wordt lippendienst bewezen, maar dit wordt verder
stiefmoederlijk behandeld. De wanverhouding in de aandacht en de middelen dat
naar de militaire ontwikkelingen gaat, doet vermoeden dat Europa
één duidelijke keuze gemaakt heeft in het omgaan met conflicten:
er zich weinig van aan trekken tot de gevolgen voelbaar worden in Europa zelf.
Als het niet meer genegeerd kan worden, dan wordt het conflict met militaire
middelen bijgewerkt naar de meest voordelige uitkomst.
Conflictbemiddeling
De vraag in hoeverre Europa zelf mee aan de basis van
conflicten kan liggen en bijgevolg invloed aan de bron kan uitoefenen, wordt in
elk geval niet gesteld. Tegelijkertijd wordt het hele Europese bouwwerk vervuild
door de uitbouw van haar militaire poot. Op een stille zomerdag voert Solana de
geheimhoudingsregels van de NAVO in voor zowel de militaire als de
niet-militaire crisisbeheersing, waarmee hij hun onderlinge samenhang reeds
duidelijk maakt. Als op deze uitzonderingswetgeving kritiek komt, wordt ze
veralgemeend tot alle bevoegdheden van de Raad. Hiermee wordt de reeds weinig
toegankelijke Raad van Ministers een even schimmige institutie als de
NAVO.
Ook op economisch vlak, het oorspronkelijke terrein van de
Europese instituties, zijn de gevolgen merkbaar. In de verklaring na de top van
Keulen werd in één adem met de uitbouw van de militaire poot de
versterking van de defensie-industrie als noodzakelijk genoemd. Samen met haar
leger bouwt de EU aan haar militair-industrieel complex.
En ten slotte zal ook u kunnen genieten van de ervaringen
met ordehandhaving opgedaan tijdens interventies. Vroeger vormden het conflict
in Noord-Ierland en daarvoor de kolonies het laboratorium voor ‘technieken
voor politieke controle’. Met enige vertraging konden we er daarna hier
mee kennismaken. Nu zullen militaire interventies deze rol gaan vervullen.
Nieuwe ordehandhavingtechnieken vormen nu reeds een lucratief terrein voor de
defensie-industrie, gezien de militairen begrepen hebben dat het neerschieten
van een opstandige bevolking die ze bedoeld worden te helpen, niet echt goed is
voor het humanitaire imago.
Uw Commentaar